De gans was als broedvogel in ons land uitgestorven aan het begin van de 20ste eeuw als gevolg van jacht en verlies van leefgebied. In de jaren zestig van de vorige eeuw is de soort weer als broedvogel teruggekeerd, mede dankzij succesvolle herintroductie. De populaties ganzen die in Nederland broeden en hier overzomeren zijn de laatste jaren sterk gegroeid. Dit is deels het gevolg van de betere bescherming van ganzen die Vogelbescherming in de afgelopen decennia heeft weten te realiseren. Daarnaast is dit ook een gevolg van het sterk veranderende landschap met veel meer voedsel (eiwitrijk gras) en meer broedgelegenheid dan voorheen.
Het groeiende aantal ganzen, zowel in de zomer als in de winter, wordt als een steeds groter probleem ervaren door de schade die ganzen kunnen aanrichten aan landbouwgewassen. Elke winter worden om die reden naar schatting honderdduizenden ganzen en een onbekend aantal smienten afgeschoten. Ook ‘s zomers worden vele tienduizenden tot honderdduizend ganzen gedood. Verder worden tienduizenden eieren geschud of geprikt. Zowel afschot als het schudden of prikken van eieren gebeurt ook in internationaal beschermde natuurgebieden, met veelal grootschalige verstoring tot gevolg.