Geplaatst op 15 januari 2024
Terwijl ‘onze’ zwaluwen door het Afrikaanse luchtruim zweven en aldaar overwinteren, en kieviten slim voor de vorstgrens uit een plek opzoeken, blijven andere vogels hier moedig overwinteren. Dat scheelt ze een riskante reis, maar brengt dan wel weer andere problemen met zich mee als het koud wordt en het voedsel schaars.
Vogels kunnen over het algemeen goed tegen kou. Doordat ze een luchtlaagje om hun lichaam vasthouden. In combinatie met een goed verenpak werkt dat isolerend. Geen wonder dat vogels veel tijd besteden aan het onderhoud van hun veren. De meeste vogels gebruiken daarvoor een olie-achtige substantie uit een stuitklier. Vooral bij watervogels luistert dat nauw. De veren moeten schoon zijn, goed sluiten en van vet voorzien. Pas dan vloeien de druppels als vanzelf van het lijf en blijven verenpak en lichaam in conditie.
De meeste vogelpoten zijn niet bevederd, maar een vernuftige bloedsomloop draagt ertoe bij dat deze niet bevriezen. De adertjes die het afgekoelde bloed van de pootjes terug het lichaam inleiden liggen tegen de adertjes aan die juist weer het warme bloed van lichaam naar pootjes stuwen.
Met een goed verenpak alleen ben je er nog niet. Het kacheltje moet blijven branden oftewel: vogels moeten voldoende eten. Vogels hebben een relatief snelle stofwisseling die ze helpt hun lichaamstemperatuur rond de 40° C te houden. Dat vereist een vetreserve en/of een flinke dagelijkse portie voedsel. Zowel de kleine mees als de matkop heeft nauwelijks vetreserve en moet op koude dagen zo’n 35% van zijn lichaamsgewicht van rond de tien gram eten om voldoende warm te blijven.
Bovendien moet hij dat voedsel zien te vergaren in een beperkt aantal uren daglicht. Gelukkig legt hij in de herfst een voedselreserve aan, net zoals bijvoorbeeld gaaien en boomklevers doen. Bij de matkop is vastgesteld dat de ‘hippocampus’ – een deel van de hersentjes waar het geheugen voor plaatsbepaling ligt – in de herfst met 30% groeit. Een wonderlijke aanpassing die hem helpt te onthouden waar hij al z’n zaadjes heeft verstopt.
Dit soort aanpassingen ten spijt is de winter beslist geen ‘appeltje, eitje’ voor de blijvers. Streng winterweer bemoeilijkt het voedsel zoeken of maakt voedsel onbereikbaar. Dan is de winter wel degelijk een strijd. De ultralichte zwarte mees (8-9 gram) legt geen vetreserves aan. In een winternacht verliest hij minstens 10% van z’n lichaamsgewicht en dat moet weer snel worden aangevuld. Vooral tijdens periodes met ijzel en strenge vorst kunnen de verliezen dan groot zijn.
Andere vogels, zoals de meeste steltlopers, kunnen bij streng winterweer meestal nog wel enkele dagen teren op hun vetreserves zonder extra te hoeven eten. Soorten als scholekster, tureluur en wulp zijn daarentegen gevoelig voor strenge vorst. Onder de vogels die niet zuidelijker zijn gevlucht, vallen dan tijdens strenge vorst helaas veel slachtoffers. Dat zijn vaak jonge en verzwakte oudere vogels.
Een langdurig sneeuwdek bemoeilijkt een soort als de kerkuil om voldoende veldmuizen te vangen. Na de legendarisch strenge winter van 1962-1963 waren er naar schatting nog geen honderd broedparen over van de naar schatting 1500-3000 broedparen daarvoor. Ook de ijsvogel, z’n naam ten spijt, sneuvelt helaas massaal wanneer sloten en vaarten langdurig bevroren zijn en er dus geen visvangst mogelijk is.
Winterkoning, goudhaantje, pimpelmees, boomkruiper… Allemaal kleine vogels van vedergewicht die tijdens een koude winternacht wel 10-20% van hun lichaamsgewicht verliezen. Dat moet overdag weer snel worden aangevuld met zaadjes of kleine insecten die in holtes en spleetjes overwinteren.
Energie aanvullen is één tactiek om de kou te overleven. Zo min mogelijk warmte verliezen is een tweede. Tijdens koude nachten kruipen meerdere boomkruipers dicht tegen elkaar aan. Zo verkleinen ze het oppervlak dat blootstaat aan de kou en delen ze in elkaars warmte. Nog wat extra isolatie creëren de vogels door de veertjes wat los langs het lichaam te houden. Tot wel twintig boomkruipers kunnen zo hun slaappartijtje houden. Dat kan in een boomholte zijn, een luwe plek onder een tak, in klimop of op een beschut plekje tegen de muur. Holenbroeders, zoals de kool- en pimpelmees of de boomklever, brengen de koude winternachten wel door in een nestkastje of boomholte. Die doen straks weer dienst als nestplaats. En dan zijn we alle winterse ongemakken weer vergeten.
Bij winterse omstandigheden trekken veel vogels van het buitengebied naar (stadse) tuinen.
De Tuinvogeltelling: jaarlijks tellen tienduizenden mensen de vogels in hun tuin, zodat Vogelbescherming en Sovon informatie krijgen om ze beter te beschermen. Daarnaast is het ontzettend leuk én het is makkelijk, dus iedereen kan meedoen.
In deze gratis vogelcursus voor beginners leer je van Nico en Camilla in tien vogellessen veel tuinvogels en hun geluiden herkennen. Met handige tips, filmpjes en ezelsbruggetjes. Je ontvangt meteen de eerste vogelles per mail.