Vogelbescherming Nederland en SOVON Vogelonderzoek Nederland organiseren de Nationale Tuinvogeltelling vanaf 2001. Op deze pagina vindt u zes opmerkelijke resultaten van de Tuinvogeltelling. Dankzij de Tuinvogeltelling weten we hoe vogels in de winter onze tuinen gebruiken. Met die informatie kunnen we vogels beter helpen en beschermen.
vogelillustraties: Elwin van der KolkDe top-10 van de Nationale Tuinvogeltelling verandert door de jaren heen. Schuif de balk langs de jaren en u ziet de veranderingen. De dramatische achteruitgang van de spreeuw zien we terug in de resultaten: van plek 3 in 2001 tot buiten de top-10 in 2016 en 2018.
Lees meer
Invloeden van het weer, beschikbaarheid van voedsel en veranderingen in het broedsucces zijn terug te zien in de resultaten per soort. De afnamen van de algehele populatie ringmussen en spreeuwen vertaalt zich in een dalende plek in de top-10. De invloed van voedselbeschikbaarheid en streng winterweer zien we bij de wisselende positie van de vink: bij voedselgebrek in de bossen zoeken vinken onze tuinen op als laatste redmiddel. Vooral onderin de top-10 zien we van jaar tot jaar veel wisselingen.
Plek 1
Ekster
Plek 1
Houtduif
Plek 1
Huismus
Plek 1
Kauw
Plek 1
Kokmeeuw
Plek 1
Koolmees
Plek 1
Merel
Plek 1
Pimpelmees
Plek 1
Ringmus
Plek 1
Roodborst
Plek 1
Spreeuw
Plek 1
Turksetortel
Plek 1
Vink
De tellingen van 2001 en 2002 waren proeftellingen om de systematiek van de telling te testen. Vanaf 2004 wordt de Tuinvogeltelling elke winter georganiseerd zoals wij de telling nu kennen. Aanvankelijk in december. Vanaf winter 2007/2008 is het telmoment verschoven naar januari. Daarom ontbreekt er een telling in 2007.
Steevast stond de merel op de derde plaats in de Nationale Tuinvogeltelling. In 2018 kelderde de merel naar de vijfde plek en daarna is de merel van plek aan het wisselen. In 2022 stond de merel na lange tijd weer op de derde plek. Na de uitbraak van het usutuvirus in 2016 werd deze zangvogel nog maar in twee derde van de tuinen gezien. Bij de start van de Tuinvogeltelling was dat nog in 9 op de 10 tuinen. In 2021 werden er voor het eerst weer iets meer merels gezien, in 2022 is de merel in driekwart van de tuinen geteld en lijkt er sprake van een voorzichtig herstel.
Deze lijn wordt in 2023 niet doorgezet; de merel is in twee derde van de tuinen waargenomen. Dit kan ook aan het feit liggen dat we een bijzonder warme winter hebben. Dat betekent minder vogels uit het Oosten en het Noorden in het land.
In 2023 werd de koolmees in de meeste tuinen geteld, gevolgd door de merel en de roodborst. Gemiddeld 8 huismussen per tuin.
Lees meer
Ook dit jaar eindigde de huismus, traditiegetrouw, weer op de eerste plaats in aantallen per tuin. Toch wordt de huismus maar in de helft van alle tuinen gezien met gemiddeld 8 mussen per tuin (mussen leven in groepen, daarom is totaal zo hoog). De koolmees die in aantal op de tweede plaats staat, is in de meeste tuinen gezien, gevolgd door de merel en de roodborst. Klik per soort om te zien in hoeveel procent van de tuinen de soort gezien wordt en met hoeveel individuen.
Merel
Roodborst
Vink
Huismus
Ekster
Koolmees
De merel zie je in 68% van de tuinen, meestal in groepjes van 2
De roodborst zie je in 65% van de tuinen, meestal in z'n eentje
De vink zie je in 42% van de tuinen, meestal in groepjes van 3
De huismus zie je in 51% van de tuinen, meestal in groepjes van 8
De ekster zie je in 44% van de tuinen, meestal in groepjes van 2
De koolmees zie je in 78% van de tuinen, meestal in groepjes van 3
In deze grafiek wordt het percentage tellingen weergegeven waarin deze vogelsoorten geteld werden tijdens de Nationale Tuinvogeltelling van 2023. In 78% van de tellingen werd een of meer koolmezen geteld, in 42% van de tellingen werd een of meer vinken geteld.
Halsbandparkieten leven vanaf de jaren 1960 in onze steden. Het eerste broedende paartje was in 1968 in Ockenburg in Den Haag. Ze stammen af van ontsnapte en vrijgelaten halsbandparkieten.
Lees meer
Het aantal halsbandparkieten in Nederland groeit nog steeds en het einde aan de groei lijkt nog niet in zicht. De vogels zijn goed bestand tegen onze koude winters ondanks dat ze oorspronkelijk voorkomen in India en Oost-Afrika. Hun winteroverleving is sterk afhankelijk van bijvoedering door mensen. Halsbandparkieten eten graag pinda’s.
8000
6000
4000
2000
0
In deze grafiek ziet u het absolute aantal waarnemingen van halsbandparkieten per jaar. Deze aantallen zijn niet verrekend met het wisselende aantal tellers dat jaarlijks meedoet aan de Tuinvogeltelling. Per jaar is ook de gemiddelde groepsgrootte vermeld.
We zien de halsbandparkiet vooral in steden in de Randstad. In Den Haag, Amsterdam, Leiden en Haarlem staat de halsbandparkiet zelfs in de top-10 van meest getelde soorten.
In sommige winters worden er veel koperwieken en kramsvogels geteld. Invasies van deze soorten zijn lastig te voorspellen maar ze ontstaan door een goed broedseizoen gevolgd door voedselschaarste in hun broedgebieden, waardoor ze massaal uitwijken.
Lees meer
Koperwieken en kramsvogels zijn familie van merels en zanglijsters. Ze broeden in noordelijke bossen en overwinteren in meer gematigde klimaatzones in West-Europa, zoals bij ons. Koperwieken zijn dol op bessen: ze kunnen zich met tientallen op een lijsterbes storten. In het najaar en in de winter is het 'tsjak-tsjak-tsjak' van groepen kramsvogels zeer regelmatig te horen. Vandaar hun bijnaam: tsjakkers. Kramsvogels zijn net als koperwieken dol op bessen en appels en daarom goed in fruitteelt-gebieden te zien. Maar ze zoeken ook voedsel op weilanden, soms samen met koperwieken.
Koperwiek
Kramsvogel
Het aantal deelnemers aan de Nationale Tuinvogeltelling wisselt van jaar tot jaar. Voor deze grafieken is het aantal getelde vogels omgerekend naar indexcijfers. Dit maakt vergelijking van verschillende jaren mogelijk. Het basisjaar is 2008 (=100).
Het gaat goed met grote bonte spechten in ons land. Dat zien we terug in de Tuinvogeltelling. In de voorafgaande jaren werd de grote bonte specht vooral in tuinen geteld tijdens strenge winters (als ze naar tuinen gedreven werden door honger). De laatste paar winters werden ieder jaar meer grote bonte spechten geteld tijdens de Tuinvogeltelling.
Lees meer
Grote bonte spechten zoeken bij aanhoudende kou onze tuinen op. De winter van 2008-2009 was de koudste in twaalf jaar, met een lange vorstperiode rond de jaarwisseling. In 2013 was er een lange vorstperiode van 10-27 januari, precies voorafgaand aan de Tuinvogeltelling van 2013. In tuinen is er in vergelijking met bossen en parken meer voedsel te vinden voor grote bonte spechten (denk aan vogelpindakaas en voedersilo’s). Dat voedselaanbod helpt grote bonte spechten koude periodes te overleven. De piek van 2018 wordt niet verklaard door het weer maar doordat het goed gaat met de grote bonte specht. De winter van 2017/2018 was zacht en toch zagen we gemiddeld de meeste grote bonte spechten sinds de telling van 2008. De populatie is langzaam aan het toenemen doordat onze bossen ouder worden. Goed nieuws voor de grote bonte specht!
Grote bonte specht
Het aantal deelnemers aan de Nationale Tuinvogeltelling wisselt van jaar tot jaar. Voor deze grafieken zijn de aantallen getelde vogels omgerekend naar indexcijfers. Dit maakt vergelijking van verschillende jaren mogelijk. Het basisjaar is 2008 (=100). De temperatuur is de gemiddelde temperatuur in januari per jaar.
De data en grafieken op deze pagina zijn met zorg samengesteld op basis van de gegevens van de Tuinvogeltellingen van voorgaande jaren. De Tuinvogeltelling is geen wetenschappelijk meetinstrument maar een citizen science project. De Tuinvogeltelling levert informatie over hoe vogels onze tuinen in de winter gebruiken. De Nationale Tuinvogeltelling is een project van Vogelbescherming Nederland en SOVON Vogelonderzoek Nederland. De infographics op deze pagina zijn gemaakt door Studio Lakmoes.
Tooltip