Navigatie overslaan
Kleine mantelmeeuw / Bart Vastenhouw - Saxifraga Alle berichten
Kleine mantelmeeuw / Bart Vastenhouw - Saxifraga Gert Ottens

Door Gert Ottens
Medewerker Vogelbescherming

Zeemeeuwen, het naadje van de kous (2)

Geplaatst op 7 december 2016

Veel vogelaars lopen stuk op onvolwassen grotere ‘zeemeeuwen’. Hoe houd je die beesten $@#45&! uit elkaar!? Gert Ottens geeft voor de meest voorkomende soorten in Nederland de beste onderscheidende kenmerken. Als die je eenmaal in je hoofd hebt, kan het niet meer misgaan. Of toch…? Eerder verschenen: zeemeeuwen, durf ze te leren kennen.

Geen meeuw is hetzelfde…

In een vorige aflevering stond de herkenning van een een aantal van de ‘grote meeuwen’ centraal. Hierbij ging het om vogels in hun volwassen kleed. Het kost zulke meeuwen vier jaar om dit adulte verenkleed te bereiken. Tussendoor veranderen ze - door meermaals te ruien - voortdurend van uiterlijk. Dit maakt het determineren van de onvolwassen vogels een behoorlijke uitdaging.

Om het niet helemaal te ingewikkeld te maken, beschrijf ik nu daarom de drie meest voorkomende meeuwen. Daarbij beperk ik me tot de drie meest voorkomende grote meeuwen, want met Pontische meeuw en geelpootmeeuw er weer bij zou het wat ingewikkeld worden. En bovendien is het beter om te beginnen met de algemene soorten.

Zilvermeeuwen zijn het hele jaar door aanwezig in ons land. Een deel van onze broedvogels zoekt ’s winters zuidelijker streken op, of zwerft wat rond, maar in die periode komen hier ook soortgenoten van elders overwinteren, waaronder ook vogels van een andere ondersoort, zie hieronder.

In de winter zijn kleine mantelmeeuwen redelijk schaars in Nederland, want de meeste van ‘onze’ broedvogels trekken weg tot in Marokko om daar te overwinteren. Ook van de kleine mantelmeeuw zijn overigens andere ondersoorten aan te treffen, maar daarover verderop meer.

De derde grote meeuw doet die naam zeker eer aan. Grote mantelmeeuwen zijn namelijk echt groot: duidelijk groter dan hun ‘kleine neefjes’ en ook groter dan zilvermeeuwen. In ons land zijn grote mantelmeeuwen vooral in het winterhalfjaar te zien, vooral langs de kust. Daarnaast komen jaarlijks enkele paren tot broeden in het Waddengebied en de Zeeuwse/Zuid-Hollandse Delta.

Zilvermeeuw - kleine mantelmeeuw / Herman Bouman Foto 1: Juveniele zilvermeeuw (rechts) en kleine mantelmeeuw. De pijl geeft de positie van de tertials aan. Zilvermeeuw - kleine mantelmeeuw / Herman Bouman

Determinatie

Een belangrijke stap in de herkenning van jonge meeuwen (en overigens ook bij vele andere vogels) is de leeftijdsbepaling van een vogel in kwestie. Dus wanneer je de leeftijd weet, is de determinatie vaak iets minder moeilijk.

Bij meeuwen gebruiken we kalenderjaren om de leeftijd aan te duiden. Een vogel is in zijn/haar 1e kalenderjaar (1e kj) vanaf het moment van uit het ei kruipen tot en met 31 december van dat jaar, in zijn 2e kalenderjaar (2e kj) vanaf 1 januari t/m 31 december van het daaropvolgende jaar, etc. De grote meeuwen zijn dus volwassen in hun 5e kj en vanaf het eind van hun 3e kalenderjaar al nagenoeg adult. Op deze laatste leeftijdscategorie zijn daarmee grotendeels de kenmerken van toepassing zoals ze in de eerdere aflevering werden benoemd.

Daarom richt ik me nu vooral op vogels die zich in hun eerste twee kalenderjaren bevinden.

De volgende ‘checklist’ kan daarbij helpen:

Stap 1: is de vogel vooral bruin (al dan niet met een lichtere kop), met een bruin-wit geschubde tekening op de vleugels en rug, en een (vrijwel) geheel donkere snavel en iris: dan is de vogel in zijn 1e kalenderjaar (ook wel juveniel of 1e winterkleed genoemd) of in het begin van zijn 2e kalenderjaar.

Stap 2: zijn de vleugels nog vooral bruin, maar zijn er grijze veren te zien op de rug, heeft de snavel een lichte basis en is de iris wellicht licht: dan bevind de vogel zich in zijn 2e winterkleed (aan het eind van het 2e kalenderjaar.

Als algemene tip kan het overigens nuttig zijn om zich eerst te verdiepen in de verschillende kleden van de zilvermeeuw, bij voorkeur door als eerste met de volwassen vogels te beginnen (aan de hand van deel 1 in deze serie). Deze zijn het hele jaar door aanwezig - in vrijwel heel Nederland - en dus goed te bestuderen. Want dan zal opvallen dat zilvermeeuwen een bepaalde ‘jizz’ hebben, een algemene indruk van een vogel door o.a. de combinatie van grootte, vorm en houding. En wanneer men hiermee goed bekend is, dan zijn de andere twee soorten soms ook wel op ‘jizz’ te herkennen. Maar deze methode is zeker niet foolproof.

Zilvermeeuw - kleine mantelmeeuw / Herman Bouman Foto 2: Onvolwassen zilvermeeuw (links) en kleine mantelmeeuw. Het verschil in de binnenste handpennen (een licht veld vormend bij zilvermeeuwen) wordt hier aangegeven door de pijl. Zilvermeeuw - kleine mantelmeeuw / Herman Bouman

1e kalenderjaar

Het eerste verenkleed van vogels wordt het juveniel kleed genoemd. Bij de drie grote meeuwen zijn de vogels eigenlijk vooral bruin, met lichte veerranden waardoor ze er geschubd uitzien (foto 1). Na enkele maanden worden deze juveniele veren vervangen door nieuwe veren. Dit proces verloopt geleidelijk maar bij de soorten in kwestie ongeveer tegelijk.

In hun eerste winter zijn de vogels vooral lichter geworden van kleur, met name op de kop en het lichaam (waarbij klein mantelmeeuwen het donkerst zijn/blijven en grote mantelmeeuwen het lichtst).

De vleugels zijn in de eerste winter nog grotendeels juveniel. Het beste kenmerk en belangrijkste verschil tussen zilvermeeuwen en kleine mantelmeeuwen zijn in dit kleed, dat de buitenste grote dekveren en tertials bij zilvermeeuw duidelijk gekarteld zijn. Bij kleine mantelmeeuw zijn die effen donker (zie foto 1 voor het verschil). Dit kleed hebben de meeuwen tot ongeveer in de zomer van het 2e kalenderjaar, als de vogels beginnen aan de volgende ruiperiode.

Daarnaast zijn kleine mantelmeeuwen meestal kleiner dan zilvermeeuwen en slanker gebouwd. Grote mantelmeeuwen zijn in dit kleed vrij licht (met name de kop) en vooral heel groot, met meestal een opvallend forse snavel (zie bijvoorbeeld foto 4).

Een ander belangrijk kenmerk is in vlucht goed te zien. Zilvermeeuwen tonen in alle onvolwassen kleden een opvallend licht venster op de handpennen, terwijl deze bij kleine mantelmeeuwen effen donker zijn (foto 2). Dit kenmerk geldt ook voor de ondervleugel.

Kleine mantelmeeuw / Herman Bouman Foto 3: Kleine mantelmeeuw ver in zijn/haar 2e kalenderjaar, en daarmee in de 2e winter. Typische vogel in dit kleed: lichte snavelbasis en grijze veren op de rug, die zilvergrijs zijn bij zilvermeeuw. Kleine mantelmeeuw / Herman Bouman

2e kalenderjaar

Vanaf hun eerste zomer beginnen meeuwen – zoals gezegd – weer aan een nieuwe rui. Hier worden al de eerste tekenen van het adulte kleed zichtbaar, en wordt de determinatie iets makkelijker. De mantel en rug beginnen dan al grijs te worden. De zilvermeeuw is hier het lichtst grijs, kleine mantelmeeuw donkergrijs (tot bijna zwart) en grote mantelmeeuw zeer donkergrijs. Dit wordt ook wel het 2e winter-kleed genoemd. De zilvermeeuw in foto 2 is al ver in zijn 2e kalenderjaar en als men goed kijkt zijn er adult-type veren op de mantel te zien. Foto 3 laat een kleine mantelmeeuw zien ver in zijn/haar 2e kalenderjaar, en daarmee in de 2e winter. Ook hier geeft de mantelkleur de determinatie weg.

Grote mantelmeeuw / Herman Bouman Foto 4: 2e winter grote mantelmeeuw. Vergelijk de ‘jizz’ van deze vogel met de andere vogels in bovenstaande foto’s . Grote mantelmeeuw / Herman Bouman

Ondersoorten en variatie

Een complicerende factor in de herkenning van meeuwen is dat er nogal wat (geografische) variatie bestaat binnen de verschillende soorten. Bij zilvermeeuwen kom je bijvoorbeeld in de winter veel Scandinavische vogels tegen op onze stranden, van de ondersoort argentatus. Deze laatste zijn een slag groter - en in de onvolwassen kleden vaak lichter - dan ‘onze’ zilvers (en als adult zijn ze juist weer donkerder).

Bij kleine mantelmeeuwen ligt het nog lastiger, omdat in Nederland drie ondersoorten voorkomen (een Britse, West-Scandinavische en de - zeldzame - Baltische) en de eigen broedpopulatie wel als een mengvorm wordt gezien van de twee eerstgenoemde ondersoorten. Overigens hybridiseren zilver- en kleine mantelmeeuwen ook wel met geelpootmeeuwen en Pontische meeuwen, wat het er helemaal niet makkelijker op maakt!

En ten slotte is er nog redelijk wat individuele variatie, dus is de determinatie vaak een optelsom van de verschillende genoemde kenmerken. En zelfs dan is niet iedere jonge meeuw altijd op naam te brengen, iets wat de meest doorgewinterde vogelaar kan overkomen.

Foto's in het artikel: Herman Bouman